In 1912 besloten de ingelanden van de polder Oosterenban in plaats van de houten watermolen een metalieken molen te plaatsen, die het overtollige water tijdig van een oppervlakte van ca. 250 ha kon afvoeren. De keuze viel op "een watermolen met zelfrichtenden windmotor welke het water bij een windlracht van 4 à 4½ M. per sec. 2 M. opvoert en 200 M³ per uur verzet."
Op 15 januari 1913 zou worden aanbesteed: "Het maken van een fundeering met bijbehoorende werken voor den bouw van een metallieken watermolen." Het werk werd toen echter niet gegund.
Bronnen:
- Middelburgsche Courant, 13 juni 1912.
- Zierikzeesche Nieuwsbode, 8 jan. 1913.
- Middelburgsche Courant, 16 jan. 1913.
- Zierikzeesche Nieuwsbode, 23 aug. 1968.
Jan de Witte, 2 dec. 2018.
-----
Op 30 augustus 1912 verstrekte het waterschap aan J. Loning te Helpman opdracht voor de levering van een windmotorinstallatie. Op 9 juni 1913 werd hiervoor een voorschot van ƒ 1700 betaald, en op 9 aug. 1913 werd nog eens ƒ 730 betaald.
In verband met de bouw van de windmotor werden de volgende vergoedingen uitgebetaald:
- M.C. Kappens voor timmerwerk, materiaal en werk ƒ 512,46
- T. Rosmolen voor graafwerk ƒ 70
- H. Gilijamse voor smidswerk en een zeis ƒ 32,40
- T. Jonker Mz voor vervoer van materialen ƒ 75
- K. Lemsum te Burgh voor aangenomen metselwerk ƒ 349
- J. Bienfelt voor kostgeld voor de monteur ƒ 32,50
- L. van Splunder vervoer van de molen ƒ 31,25
- Lemsum voor straatwerk en extra werk ƒ 76,05
- kosten van toezicht, ontwerp enz. ƒ 85
- vracht van de schipper ƒ 20
- het loon van W. van Klooster.
De dijkgraaf meldde op 7 januari 1914 aan de opzichter van Rijkswaterstaat te Zierikzee dat de kosten voor de zelfrichtende en zelfwerkende metallieke watermolen ca. ƒ 4000 zouden bedragen.
Van 1930 tot 1940 werd de bemaling uitgevoerd met een Lister ruwoliemotor van 5 pk. In 1940 kwam er een elektrisch gemaal.
Bronnen:
- Inleiding bij het archief 3325 Oosterenban van Schouwenpolder, 1677-1958 (1960). Zeeuws Archief.
- Jan de Witte, 19 maart 2019.