Op 1 maart 1894 werd door het Dagelijksch Bestuur van het Waterschap Schouwen aanbesteed: "Het maken van de fundeering voor een metallieken watermolen, in den Prunjepolder van het Waterschap Schouwen." Voor de molen won men inlichtingen in bij de firma Van der Made & Co. te Amsterdam, fabrikant van metallieken molens waarvan er al enige in werking waren in de Haarlemmermeer.
Soortgelijke molens stonden in Jelsum (dbnr. 294) en in Klundert (dbnr. 16). De molens in Klundert en Moriaanshoofd hadden dezelfde afmetingen, alleen die te Klundert was hoger vanwege de standplaats midden in de bebouwde kom, en had een houten toren
Begin 1895 leek de metalen molen met centrifugaalpomp (waaierpomp) voor de Prunjepolder aan de verwachtingen te zullen voldoen ondanks geruchten die de ronde deden, in mei vond de proefmaling plaats. De molen zou de bemaling overnemen van de houten molen (dbnr. 1509), het waterschapsbestuur besloot die te verkopen.
De metallieken windmolen stond er tot 1948, deze werd in de volksmond aangeduid als "De Prunjemolen".
Zierikzeesche Nieuwsbode, 6 & 13 dec. 1947: "Te koop bij inschrijving: De nog in bedrijf zijnde Windwatermolen "Prunje" staande nabij de Provinciale Straatweg Zierikzee-Renesse, op ongeveer 7 KM van Zzee. Opbrengst per minuut 8 m3 .. opvoerhoogte 0,90 m. bij 8 kg winddruk … inschrijvingen te zenden vóór 1 Februari 1948."
In 1999 overwoog de Landinrichtingscommissie Schouwen-Oost om in het kader van de herinrichting van het natuurgebied weer een molen te plaatsen. Men was erop geattendeerd door W. Berrevoets uit Apeldoorn, die zich de molen herinnerde uit de tijd dat zijn vader bij het waterschap werkte. Er waren eventueel subsidiemogelijkheden in het kader van de rijksnota Belvedere, dus er werd getracht iets meer te achterhalen van het verleden van deze windmolen. Tevens won men advies in bij de fa. Bosman, die drie Bosmanmolens in het nieuwe buitendijkse natuurgebied ging plaatsen. Een nagebouwde Prunjemolen zou minstens drie maal zo duur worden als een standaard molen, onder meer vanwege de afwezigheid van een zijvaan die de molen bij harde wind uit de wind zou draaien, en de afwijkende aansluiting van de molen op de fundering. "Daarom wordt voorgesteld af te zien van de bouw en plaatsing van de replica."
Bronnen:
- Middelburgsche Courant, 3 maart 1894.
- Zeeuws Nieuwsblad, 23 april 1895.
- Inleiding archief Waterschap Schouwen, Zeeuws Archief.
- Provinciale Zeeuwse Courant, 24 sept. 1999.
- "Watermolens gaan grondwaterpeil aan Schouwse kust regelen", art. door Piet Kleemans in Provinciale Zeeuwse Courant, 9 juli 2001.
- "Replica Prunjemolen blijkt te kostbaar", art. door Piet Kleemans in Provinciale Zeeuwse Courant, 18 april 2003.
Jan de Witte, 2018-2019.
-----
Algemene Vergadering 31 juli 1893:
De ingenieur (van Schouwen) gaf een verslag van de opname van De Kleine Molen (Molendatabase.nl nr. 04898 a). Hieruit bleek dat de houten molen "op" was, reparatie zou ƒ 4000 kosten, terwijl een molen van een nieuw type, een metallieken molen, incl. fundering ƒ 4900 zou kosten. De Vergadering besloot de molen te vernieuwen en gaf het bestuur volmacht e.e.a. voor te bereiden en in gang te zetten tot een aparte bemaling van alleen de Prunje door een metallieken molen. De Kleine Molen kon indien nodig een groter gebied bemalen, de nieuwe bemalingsoppervlakte werd ca. 90 ha.
Een ijzeren molen met 7 vlucht en 6 m3 opbrengst zou excl. fundering ƒ 2400 kosten. Met 7½ m vlucht en 6,8 m3 opbrengst ƒ 2600, en met 9 m vlucht en 8 m3 opbrengst ƒ 3600. De 9 m-versie was nog nergens gebouwd, wel draaiden er al enkele kleinere in de Haarlemmermeer.
Algemene Vergadering 11 dec. 1893:
Men besloot tot aanschaf van een metallieken molen met 9 m vlucht bij de fa. Van der Made & Co. te Amsterdam. In principe zou 7,5 m ook voldoende zijn geweest, maar voor de zekerheid van een afdoende bemaling en de mogelijkheid van polderuitbreiding koos men voor 9 m. Men koos voor een Nederlands fabricaat en niet voor een Amerikaans, vanwege de beschikbare grootte en het contact met een leverancier "op wie men verhaal heeft". Verder zijn de Amerikaanse molens wel geschikt voor fabrieken, hofsteden enz. maar niet voor polderbemaling.
Algemene Vergadering 17 april 1894:
Het Dagelijks Bestuur verklaarde dat de oude houten molen zou blijven staan totdat de nieuwe ijzeren molen zijn deugdzaamheid had bewezen.
Algemene Vergadering 29 sept. 1894:
De onderbouw was gereed, doch de bovenbouw was er nog niet hoewel die 1 juni afgeleverd had moeten zijn. Een molen van dezelfde constructie die te Sloterdijk zou worden geplaatst, was geheel mislukt. De wieken vlogen eraf en de gehele molen was daar weer verdwenen en de fabrikant lag overhoop met Sloterdijk. Hierdoor werd de levering van de Prunjemolen vertraagd, de fabrikant was bezig de constructie van de Prunjemolen te verbeteren. De reeds voorgestelde verbeteringen leken de ingenieur van Schouwen echter onvoldoende, er waren sterkere veren nodig. Verder wachtte men nog op het opnieuw gieten van een kwart van de klemschroeven in België.
Algemene Vergadering 22 april 1895:
De molen werd voor ƒ 4000 bij de Belgische Maatschappij van Algemeene Assuranten verzekerd. De molen was begin 1895 in bedrijf gekomen en voldeed aanvankelijk aan alle verwachtingen. Nadat nog enkele kleinigheden veranderd werden, zou de proefmaling gehouden worden. Zo werd er gezorgd dat de molen wat minder snel door de wind zou gaan door aanbrengen van een gewicht van 200 kg en later 275 kg, en werden vanwege de ondervinding in Sloterdijk enkele versterkingen aangebracht. Men besloot tot de verkoop van de oude Kleine Molen.
Algemene Vergadering 30 sept. 1895:
Geconstateerd werd dat de molen af en toe draaide terwijl hij uit de wind stond. Om dit te voorkomen zou er een rem worden aangebracht.
Jaarverslag 1895: de molen werd 7 januari 1895 maalvaardig opgeleverd. De voorlopige proefmaling toonde aan dat de molen goed water gaf, en dat het vlak der wieken bij 30 slagen uit de wind draaide.
Jaarverslag 1896: de molen werkte prima, en moest af en toe stil gezet worden om te lage waterstanden te voorkomen. Door een schuif op een der doorlaatkokers in de tochtsloot kon men de eigendommen van het waterschap lager afmalen zonder dat de oorspronkelijke Prunje hiervan last had. Het nazien van de wiekbedekking, het verbeteren van de handrem en het aanbrengen van een extra oliepot kostte ƒ 55,94. Er werd ƒ 4 aan vet gebruikt.
Jaarverslag 1897: idem dito. Nazien van de centrifugaalpomp kostte ƒ 11,40 en kleine herstellingen ƒ 8,35.
Algemene Vergadering 21 feb. 1898:
Op verzoek van landeigenaren van ca. 40 ha werden deze onder de bemaling van de Prunje toegevoegd, de capaciteit van de molen was hiervoor ruim voldoende.
Jaarverslag 1898: de molen werkte prima, een oppervlakte van 40 ha was aan de bemaling toegevoegd. Voor ƒ 34,17 werd de taats vernieuwd, dagloon en toezicht kostte ƒ 30,60 en vet ƒ 1.
Jaarverslag 1899: De kogelrand was zodanig ingelopen dat voorziening noodzakelijk werd, iets wat reeds tijdens de opbouw was voorspeld en voor de verbetering waarvan de fabrikant ƒ 100 werd gekort. Onderzoek en kleine zaken kostten ƒ 147,26. "Ofschoon het gebrek voor het oogenblik slechts tijdelijk verholpen heet, in afwachting tot de definitieve platen aan de fabriek gereed gemaakt zijn, werkt de molen zeer goed en bedient hij zichzelf volkomen."
Jaarverslag 1900: ƒ 5,40 besteed aan vet. Met aanwezig hout werd een wachter gebouwd, waarvoor ƒ 28,06 gevorderd werd.
Bron: Zeeuws Archief, polder Schouwen toegang 3326, notulen inv.no. 42 en jaarverslagen inv.no. 309.
Jan de Witte, jan. 2019
Aanvullingen
Foto 1, van P.J. Ochtman: Gemeentearchief Schouwen-Duiveland, Beeldbank Schouwen-Duiveland, nr O-0141, beeldbank Zeeuws Archief.
Foto 2: fotograaf niet genoemd, 1930-1940, Gemeentearchief Schouwen-Duiveland, Beeldbank Schouwen-Duiveland, nr NDW-0007, beeldbank Zeeuws Archief.